“Rob de Graaf schreef een prachtige tekst [..] De regie van Roy Peters levert een uitbundig en vilein spel op [..] Door de slimme vorm reflecteert het Shakespeareaanse koningsdrama direct op hedendaags maatschappelijk conformisme. Daar valt bovendien bovengemiddeld veel bij te lachen„
“De Shakespeare Club wordt door de spitsvondige tekst en het geweldige spel het politieke theater dat deze tijd nodig heeft: buitengewoon vermakelijk, meerduidig en dapper in zijn nuance.„
De Shakespeare Club was in de jaren ‘40 en ’50 van de vorige eeuw de voorloper van het COC. Deze (met tegenzin door de overheid gedoogde) club voor mensen die ‘anders’ waren inspireert De Gemeenschap tot het maken van De Shakespeare Club, paleisdrama en queercomedy in één, geschreven door Rob de Graaf. Een stuk over verbondenheid en het verborgene, over het bevechten van een identiteit, over solidariteit, conventies en afwijking.
“Rob de Graaf schreef een grappige (en poëtisch-weelderige) tekst, waarbij de grenzen tussen de toneelclub en de personages in het sprookje diffuser worden en hij een slim spel speelt met wat normaal is en wat afwijkend. In de regie van Roy Peters wordt een ontroerende knulligheid tot kunst verheven.„
Onder leiding van Roy Peters maakt De Gemeenschap strak georganiseerde theatervoorstellingen die gaan over zwakte en onzekerheid. Voorstellingen die laveren tussen abstractie en verhaal, tussen experiment en amusement en vaak ook tussen het woord en de beweging. In de afgelopen jaren waren in Theater Kikker onder meer Columbina, Stand up lie down en Stripverhaal te zien.
“De Gemeenschap – De Shakespeare Club
BROEIERIGE MENGSELS
Koningin Christina heeft het niet getroffen: allebei haar kinderen zijn
homo. De voortzetting van de dynastie hangt aan een zijden draadje en in
Shakespeareaanse volzinnen beklagen de personages in dit paleisdrama
zich over hun akelige lot. ‘Ik ben prinses omdat ik dat nu eenmaal ben,
niet omdat ik ’t zelf heb gewild,’ aldus een van hen. Waarna de overige
acteurs in opstand komen tegen de nét iets te goed ingeleefde homohaat
van degene die de koningin speelt. Het door recensenten met sterren
overladen De Shakespeare Club van De Gemeenschap is namelijk een
toneelstuk-in-een-toneelstuk, waarin elke geheime bodem weer een
nieuwe verbergt.
‘We wilden een voorstelling maken die op vele manieren gaat over dubbelheid,’
vertelt schrijver Rob de Graaf. ‘Verschillende seksuele identiteiten moesten in conflict raken
met elkaar, maar ook met zichzelf. Tegelijkertijd wilden we het hebben over de verschillende
rollen die iemand in het leven kan spelen en de posities die een mens kan hebben naargelang
de omstandigheden veranderen. Zo wilden we onze vraagtekens zetten bij de grenzen van
solidariteit, groepsvorming en uitsluiting.’
Regisseur Roy Peters: ‘Toen we gingen nadenken over de vorm, zei ik meteen dat ik
sinds onze voorstelling Colombina enorm veel zin had om me nog een keer aan zo’n
Shakespeareaans koningsdrama te wagen. Tegelijkertijd zat ik nog in mijn hoofd met Stand
Up, Lie Down, een voorstelling over standuppers waarin homoseksualiteit centraal stond. Ook
daar zat nog zo veel in waarover wij niet uitgesproken raakten. In feite is dit een voortzetting
van die twee voorstellingen. Zodra we die uitgangspunten helder hadden, kwam de titel De
Shakespeare Club als vanzelf. Onder die naam ontstond kort na de Tweede Wereldoorlog een
clandestiene vereniging voor homo’s, die we tegenwoordig kennen als het COC.’
Geen geschiedenisles
‘Sommige mensen denken vanwege deze titel dat de voorstelling over de jaren ’40 of
’50 gaat,’ zegt acteur Floyd Koster, die de rol van prins Espin én van acteur Floyd op zich
neemt. ‘Maar voor mij gaat het juist heel erg over de wereld van nu. En niet alleen voor mij,
geloof ik. Het verborgen houden van je identiteit, dat is iets wat in al onze levens speelt of
heeft gespeeld.’
Peters: ‘De voorstelling is op geen enkele manier een geschiedenisles, maar het gaat
wel het besmuikte leven van een homoseksueel in een wereld waarin dat eigenlijk niet
geoorloofd is. Een wereld waarin je niet mag zijn wie je bent en dus maar de rol aanneemt van
wie je geacht wordt te zijn. Natuurlijk, ieder mens heeft dat op een bepaalde manier, maar
homo’s zijn daarin gespecialiseerd. Zij krijgen onherroepelijk te maken met het moment
waarop ze beseffen dat ze anders zijn. Een hetero zoekt en worstelt ook, maar die komt
uiteindelijk tot de ontdekking dat de dingen die hij of zij voelt kloppen met hoe ze volgens de
maatschappij zouden moeten zijn.’
Koster: ‘Iedere homo moet tijdens zijn of haar leven eerst iets in zichzelf herkennen
en daarna ook nog eens de stap maken om het te vertellen aan de buitenwereld. Dat proces is
verwarrend, kwetsbaar en eng. Misschien blijven homo’s daarom hun hele leven lang wel
zoekend. “Ja en nee – zo ben ik,” zegt mijn personage ergens in het begin. “Ik ben van dit en
dat en de gematigde nuance en overal zit wel iets in.”’
De Graaf: ‘De voorstelling is zeker geen statement, het toont vooral wat ons verbaast
en fascineert. De personages zijn broeierige mengsels van botsende karakters die zoeken en
dwalen, en dat op volle kracht. Ik hou van personages die heel hard iets roepen, en daarna op
even heftige toon iets volstrekt anders beweren.’
Koster: ‘Ik ben heel blij dat De Gemeenschap dit soort thema’s op het podium brengt,
dat gebeurt nog erg weinig. En dat dan ook nog eens in deze vorm. Een paleisdrama, maar
dan in de taal van Rob: kut en shit en fuck, terwijl je in Shakespeareaanse volzinnen staat te
praten én gelijk ook maar even een hoop taboes openbreekt. Hoe zegt Tessa dat? “Fuck it en
laat mij lekker tot de uitzondering behoren. Wij gaan niet om aanvaarding bedelen – de
wereld moet zelf inzien dat ‘normaal’ een woord is dat geen waarde heeft.”’
Uitsluiting
De Graaf: ‘In onze wereld bestaat er niet zoiets als “normaal”. In de voorstelling die
gespeeld wordt is de homo de uitzondering, maar in het theatergezelschap is de hetero juist de
minderheid. En die heeft het niet per se heel makkelijk.’
Peters: ‘We werpen de vraag op hoe tolerant de homo eigenlijk is tegenover de hetero.
Het is soms pijnlijk om te beseffen, maar ik merk dat intolerantie onafhankelijk is van
seksuele geaardheid. Je zou denken dat degene die weet hoe het is om een minderheid te zijn
zelf iets coulanter is, maar dat is dus niet zo.’
De Graaf: ‘Het zou hovaardig zijn om te beweren dat homo’s vrij zijn van dat soort
lelijkheid. Homo’s zijn onderling gewoon net zo benepen als hetero’s. Eén van onze
personages zegt: “Je kunt geen groep hebben zonder uitsluiting”. Zo werkt dat nu eenmaal, de
beste lijm voor groepen is uitsluiting. Mensen zien de ander graag als minderwaardig, zodat
zij zelf meer kunnen zijn.’
Peters: ‘Ieder mens is uiteindelijk even vreselijk. Ik ook. Ik zit vol met irrationele
gedachtes. Er zijn momenten dat ik zweer dat ik nóóit meer met vrouwen wil werken, of nóóit
meer met hetero’s. Gelukkig weet ik dat soort gedachtes gauw te relativeren, maar ze zijn er
wel. Ik vrees dat het voor een mens onmogelijk is om een béter mens te worden, maar je kunt
wel je slechte kanten onderkennen en die proberen te beheersen.’
De Graaf: ‘Theatermaken geldt voor mij als een tonicum voor het bewustzijn. Het
dwingt je tot nadenken over wat je daarvoor voor vanzelfsprekend aannam. Door deze keer
een stuk te schrijven over solidariteit ben ik dat meer en meer gaan bevragen. Ik ben pedant
genoeg om te denken dat het zin heeft om die gedachtes te delen. De eeuwige vraag van een
theatermaker is wat je nu wezenlijk kunt veranderen in de wereld om je heen, maar ik wens te
geloven dat er meer mogelijk is dan je soms misschien denkt. Eén zin uit dit stuk zegt dat
voor mij vrij kernachtig – met excuses voor mijn lelijke nep-shakespeare – “Uiteindelijk zal
ook de grootste, de ongenaakbaarste boom anders groeien doordat wij de aarde hebben
omgewoeld”. Ik geloof daarin. Kleine stappen zijn ook stappen.’
Tekst: Oscar Kocken„